De idiotie van de buffers in pensioenfondsen

De idiotie van de buffers in pensioenfondsen

Wat is een buffer? De beste omschrijving in relatie tot pensioenfondsen is deze: buffers zijn extra middelen boven datgene wat minimaal noodzakelijk is om aan de verplichtingen in de toekomst te voldoen; deze buffers zijn bestemd om tijdelijke tegenslagen op te vangen zodanig dat deelnemers geen last hebben van die tegenvallers.

De buffers van onze pensioenfondsen werken echter totaal anders. Om te beginnen is een minimale buffer van ongeveer 5% altijd vereist. Is de buffer lager, afwezig of zelfs negatief, dan is een absolute prioriteit om die buffer op te bouwen. Lukt dat niet binnen vijf jaar, dan moeten de verplichtingen worden verlaagd waardoor de buffer op peil komt, zelfs als er voldoende middelen zijn om aan alle verplichtingen te voldoen. Hogere buffers mogen slechts worden gebruikt voor aanpassing van de aanspraken en uitkeringen aan de geldontwaarding (indexatie) als ze boven de 10% liggen en dan nog zeer ten dele. Zodra de buffer op 25% ligt mogen aanspraken en uitkeringen volledig worden aangepast aan de prijsontwikkeling, mits de buffer na deze aanpassing boven de 25% blijft. In principe moet de buffer dus in stand blijven. Het CPB gaat er in zijn berekeningen van uit dat als de buffer niet in stand blijft dat negatief uitpakt voor generaties die nog niet deelnemen aan een pensioenfonds. Zij stappen dan te zijner tijd in een ondergefinancierd fonds, aldus het CPB. Daar staat tegenover dat in de premie een bijdrage moet zijn opgenomen voor de buffer, zodat nieuwe verplichtingen niet ten koste van de buffer gaan.

Zoals in de definitie duidelijk wordt gemaakt, zou een buffer eigenlijk bedoeld moeten zijn om tegenvallers op te vangen. Welke tegenvallers? In het geval van pensioenfondsen zijn twee belangrijke tegenvallers te noemen: een daling van de waarde van vermogenstitels die onderdeel uitmaken van de belegde middelen van een pensioenfonds en een meer dan verwachte stijging van de levensverwachting. Hoewel officieel de dekkingsgraden van pensioenfondsen sinds 2007 zijn gedaald met 25 tot 30 procentpunten en de buffers dus in die tijd nagenoeg zijn verdwenen, zijn de belegde middelen niet afgenomen maar verdubbeld en is de levensverwachting weliswaar toegenomen, maar dat effect had over de tien jaar sinds 2007 slechts een invloed van 7 procentpunten op de dekkingsgraden. Bovendien werd de pensioenrichtleeftijd verhoogd tot 68 jaar en de opbouw verlengd van 40 naar 42 jaar.

Waarom zijn de buffers dan verdwenen? Nagenoeg alleen omdat de discontovoet waarmee de technische voorzieningen worden berekend is verlaagd van 4,7% in 2007 tot gemiddeld 1,2% eind 2018. Deze 3,5 procentpunt verlaging van de discontovoet kostte tussen 60 en 70 procentpunten dekkingsgraad. Die discontovoet heeft niets van doen met verwachte rendementen of rendementen in het verleden. De discontovoet wordt risicovrij berekend, omdat de theorie van de prijs voor opties dat vergt en pensioenaanspraken gezien moeten worden als een vorm van opties, althans volgens de machthebbers.

Een mooi voorbeeld van hoe het stelsel van kapitaalgedekte pensioenen volledig naar de vaantjes is geholpen door een beperkt aantal economen. Die menen dat ze hun wil moeten opleggen aan een instituut dat probeert – tegen de stroom in – een sociale verworvenheid overeind te houden die tot stand is gekomen in het overleg tussen sociale partners.

Daar komt nog iets bij. In januari 2017 is de herziene Institutions for Occupational Retirement Provision Directive, kortweg IORP II, in werking getreden. Deze IORP II is een Europese richtlijn voor pensioenfondsen die . binnen een bepaalde termijn moet worden omgezet in nationale wetgeving. De Nederlandse wet- en regelgeving rond pensioenen is echter in strijd met IORP II. In artikel 15 van deze Richtlijn staat het volgende:

“De lidstaat van herkomst zorgt ervoor dat IBPV’s (pensioenfondsen RdB) die pensioenregelingen uitvoeren en zelf, en niet de bijdragende ondernemingen, een dekking tegen biometrische risico’s verzekeren of een beleggingsrendement of een bepaalde hoogte van uitkeringen garanderen, permanent bij wijze van buffer aanvullende activa aanhouden naast de technische voorzieningen.”

Hier staat impliciet dat pensioenfondsen die geen garantie geven over de hoogte van de uitkering geen buffers behoeven aan te houden. De Nederlandse Staat handelt dus in strijd met deze Europese Richtlijn door wél buffers te eisen. Nederlandse pensioenfondsen geven immers geen garantie, dat hebben recente ontwikkelingen wel uitgewezen.

De Stichting Pensioenbehoud, KBO-Brabant en de Vereniging van Gepensioneerden PGB starten daarom een bodemprocedure tegen de Nederlandse Staat, te beginnen vanwege deze strijdigheid met de Europese Richtlijn. Een interessante ontwikkeling. Eindelijk komen organisaties juridisch in het geweer tegen de Staat, die zijn eigen zin doorvoert als het gaat om het spaargeld van miljoenen Nederlanders. Mochten ze in het gelijk worden gesteld, dan kan dat grote consequenties hebben. Niet alleen hadden velen indexatie ontvangen waar deze nu is onthouden op grond van een onvoldoende buffer. Maar bedrijven hebben ook jarenlang te hoge premies afgedragen, omdat een bijdrage voor het eigen vermogen van pensioenfondsen deel uitmaakt van de kostendekkende premie.

Rob de Brouwer

3 augustus 2019

1 Reactie
  • Frans Kok
    Geplaatst op 10:11h, 19 augustus Beantwoorden

    Kennelijk is deze materie te moeilijk voor Koolmess en de Tweede Kamer leden.
    Dit pleit ervoor om de wet – en regelgeving bij hen weg te halen.

Geef een reactie op Frans Kok Annuleer reactie