Het pensioenakkoord

Het pensioenakkoord

Na negen jaar onderhandelen is er dan eindelijk een pensioenakkoord.

Dit pensioenakkoord kent drie verschillende hoofdstukken, waarin drie belangrijke maatschappelijke vraagstukken worden beantwoord.

  1. Wanneer gaan wij met pensioen in Nederland?
  2. Hoe wordt het aanvullend pensioen georganiseerd?
  3. Wie mag daarin participeren?

Jammer genoeg heeft de eerste vraag de meeste aandacht getrokken en wordt over de vragen 2 en 3 niet zo veel gesproken en geschreven. De AOW leeftijd blijft stijgen, zij het dat op korte termijn een periode van rust wordt ingelast. Maar uiteindelijk zal de AOW leeftijd blijven stijgen met de stijging van de levensverwachting. Dat gebeurt gelukkig niet een op een zoals tot nu toe het geval was, maar bij een jaar toename van de levensverwachting moet acht maanden langer worden doorgewerkt. Omdat dit voor zware beroepen onbevredigend is werd nog afgesproken dat men drie jaar eerder met pensioen kan en dat dit ook fiscaal gefaciliteerd wordt. Daarvoor moeten werkgevers wel een duit in het zakje doen anders wordt het resterende pensioen verwaarloosbaar klein. En gevreesd moet worden dat voor werkers in zware beroepen met een bovenmodaal inkomen geen oplossing wordt geboden. Bepalend voor de houding van de Regering in deze discussie is het principe van het houdbaarheidstekort. Het CPB kijkt daarbij 60 jaar vooruit en over die periode mogen geen extra uitgaven worden gedaan die het het evenwicht in de overheidsinkomsten en -uitgaven beïnvloeden. Vasthouden aan 66 jaar, zoals de inzet was van de FNV was, kostte volgens het CPB rond de 10 miljard Euro extra. Maar dat gaat ervan uit dat de verhoging van de AOW-uitkering zou zijn gekoppeld aan de groei van het nationaal inkomen. Verbon en anderen hebben aangetoond dat die koppeling er niet is geweest in het verleden en dat er ook geen aanwijzingen zijn dat een dergelijke groei in de toekomst kan worden verwacht. Ga je uit van de beperkte groei uit het verleden dan kan de schade beperkt blijven tot 2 miljard Euro. Het CPB en de Regering rekenen echter in het licht van het houdbaarheidsvraagstuk met zeer conservatieve uitgangspunten.

Dan de wijzigingen in het stelsel. Er wordt een belangrijke formele stap gezet: in het nieuwe pensioencontract is geen sprake meer van een uitkeringsovereenkomst, dat wil zeggen een contract waarin een bepaalde uitkering wordt beloofd. In het nieuwe contract is sprake van een premie-overeenkomst. Werkgevers betalen een premie, en daarmee moet het pensioenfonds zien dat het voldoende beleggingsresultaten bereikt om de ambitie van 80% van het middelloon nog te realiseren. Lukt dat niet dan is dat jammer. Werkgevers moeten wel een kostendekkende premie gaan betalen. Die premie kan niet worden gedempt, zoals nu het geval is. Bij de berekening van de premie moet worden uitgegaan van dezelfde rentecurve als bij het berekenen van de contante waarde van de verplichtingen ten behoeve van de balans en de dekkingsgraad. Dat is goed nieuws voor gepensioneerden, die nu de inkoop van nieuwe verplichtingen voor jongere deelnemers niet meer  moeten subsidiëren. Maar het is slecht nieuws voor de werkgevers, want het zou een verhoging van de premie kunnen betekenen van 25% of meer.
Officieel zijn in het nieuwe stelsel geen buffers meer nodig. Gezegd wordt dat het overrendement ter beschikking is voor de gepensioneerden en voor de deelnemers. Maar onderrendementen moeten onmiddellijk worden weggewerkt door kortingen. Verhogingen en kortingen zullen worden uitgesmeerd over tien jaar, waardoor de schokken minder groot worden. De Regering heeft daarbij een voorkeur voor een open systeem, dat wil zeggen een systeem waarbij nieuwe intreders ook mogen c.q. moeten delen in de plussen en de minnen. Hoe werkt dat? Er is geen sprake meer van uitsmeren maar bij een dekkingsgraad van 110% wordt 1% uitgekeerd. Bij een dekkingsgraad onder de 100 wordt op dezelfde wijze gekort. Zo ontstaat een reeks van kortingen en verhogingen, al naar gelang de dekkingsgraad onder of boven de 100 ligt. Heeft het pensioenfonds ten behoeve van zijn deelnemers en gepensioneerden de ambitie om te indexeren met 2% per jaar, dan moet dit pensioenfonds dus beschikken over een structurele dekkingsgraad van 120. Zo worden via een achterdeur weer de buffers geïntroduceerd. In dit licht gezien is het natuurlijk onverteerbaar dat in de premie niet meer een opslag voor buffers zal worden verwerkt. Zo gaan nieuwe toetreders met korting deel uit maken van een pensioengemeenschap die buffers heeft opgebouwd.

Daar komt bij dat in het akkoord staat dat het principe van lifecycle beleggen moet worden uitgewerkt. Wat betekent dat? Voor elke leeftijdscategorie wordt een apart beleggingsbeleid geformuleerd waarbij de risico’s voor jongeren groter zijn dan voor ouderen. De opbrengsten van dat beleggingsbeleid worden vervolgens aan de respectieve leeftijdscategorieën toegewezen. Omdat voor gepensioneerden een laag risicoprofiel zal gelden en uitsluitend in risicovrije obligaties zal worden belegd, zal op deze manier nooit een overrendement kunnen worden gerealiseerd. In het nieuwe stelsel is voor gepensioneerden geen ruimte voor indexatie terwijl impliciet de inhaalindexatie, de achterstand van meer dan 15%, is weggegeven.

Om het nog een beetje erger te maken wordt de opname van 10% van het gespaarde kapitaal bij pensionering mogelijk gemaakt, zonder overigens daarvoor een bestemming te eisen. Gevreesd moet worden dat massaal van deze mogelijkheid gebruik gemaakt gaat worden. Prachtig voor de belastinginkomsten maar een drama voor het kasstroombeheer van pensioenfondsen.

Het pensioenstelsel wordt tenslotte aangepast aan de wens van met name de Regering om de doorsneeproblematiek op te lossen. Het gaat hierbij om het verschijnsel dat bij dezelfde premie voor dezelfde rechten jongeren te veel en ouderen te weinig betalen. Dat zit hem in het feit dat de inleg van jongeren veel langer kan worden belegd en dus veel meer oplevert. De oplossing die is gekozen is niet het aanpassen van de premie maar het introduceren van een degressieve opbouw. Voor dezelfde premie krijgen jongeren dus meer opbouw. Omdat dit negatief uitvalt voor de bestaande deelnemers, vooral voor de ouderen onder hen, moet er een compensatie komen. Kosten tussen de 60 en 100 miljard Euro. Er wordt voorgesteld hier voor twee financieringsbronnen te gebruiken: de premie en de buffers. De premie zou als gevolg van de introductie van de degressieve opbouw met 8% omlaag kunnen. Bovendien komt in het nieuwe stelsel de verplichting tot het aanhouden van buffers te vervallen. In de premie moest daarvoor ook een bijdrage worden geleverd. Dat scheelt additioneel nog zo’n 20%. Werkgevers zijn bereid de premie op het huidige niveau te handhaven. Maar de onderhandelaars hebben over het hoofd gezien dat de premie niet meer gedempt mag worden en als gevolg daarvan 25% omhoog zou moeten. Per saldo blijft er maar een klein percentage over dat gebruikt kan worden voor de compensatiekosten. Het merendeel moet uit de buffers komen. Dat betekent weer dat in de eerste jaren bij de meeste fondsen, die immers nu niet over buffers beschikken, geen ruimte is voor indexatie. Kortom: hoewel de Minister eerdere indexatie belooft zal dit akkoord geen verhoging van de pensioenuitkeringen van gepensioneerden bij het ABP, PME, PMT en PFZW bezorgen. PMT heeft zelfs al aangekondigd dat dit akkoord zal leiden tot kortingen. En bij een verder dalende rente dreigen meer kortingen bij andere fondsen.

Daar komt nog bij dat de Commissie Dijsselbloem, ofwel de Commissie Parameters, voorstelt de rekenrentes verder te verlagen. Dat maakt het nog onwaarschijnlijker dat het akkoord wat gaat opleveren voor gepensioneerden en zal de premie verder opjagen.

Tenslotte wordt in het akkoord geprobeerd iets te doen aan ZZPers, die niet of moeilijk toegang hebben tot het pensioenstelsel. Maar de passage daarover is vaag. Wel is het duidelijk dat ZZPers zich voortaan verplicht moeten verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid, iets waar velen niet op zitten te wachten.

Alles bij elkaar genomen een akkoord waar wel enige positieve kanten aanzitten maar waarin de grote roze olifant gewoon in de vergaderzaal blijft zitten. Er is een enorm pensioenvermogen opgebouwd dat niet kan worden gebruikt waarvoor het bestemd is omdat de politiek een keuze maakt voor een rekenmethodiek die ons arm rekent. Een rekenmethodiek die strijdig is met IORP I en II en dus met Europese Richtlijnen. Het stelsel wordt doordat het een beschikbare premieregeling wordt en doordat de premieheffing als gevolg van de degressieve opbouw leeftijdsspecifiek wordt, beter toegankelijk voor verzekeringsmaatschappijen. Die stonden dan ook aan de kant te juichen. Lang leve de komende privatisering van het laatst bolwerk van sociale zekerheid in Nederland. Vakbonden: let op uw zaak bij de uitwerking van dit monster.

Rob de Brouwer

17 juni 2019

 

Geen reactie's

Geef een reactie