Heeft Arjen Lubach gelijk?

Heeft Arjen Lubach gelijk?

Zondag met Lubach had op 10 november 2016 een item over de ouderen, die rijker en vermogender zijn dan jongeren. Ook werd een aanval gericht op Henk Krol naar aanleiding van de wens om de AOW-leeftijd weer naar 65 jaar terug te draaien.

Het argument daarvoor, wel bekend van een filmpje van Martin Pikaart op YouTube van enige tijd geleden was: 50 jaar geleden waren er vier werkenden op een gepensioneerde, nu zijn er twee werkenden op een gepensioneerde. Dat is niet meer te betalen, tenzij we de AOW-leeftijd drastisch verhogen.

Dat argument is economische prietpraat. Als het gaat om betaalbaarheid van ons pensioen dan is het niet behulpzaam alleen maar naar de top van de piramide te kijken. Je moet ook naar de basis kijken. De bevolking kan worden ingedeeld in drie categorieën: zij die beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt, zij die daarvoor te jong zijn en zij die daarvoor te oud zijn. Er is nog een kleine vierde categorie van mensen die niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt om andere redenen, bijvoorbeeld omdat ze in de gevangenis of een inrichting verblijven.

Het CBS houdt nauwkeurig bij hoe het verloop van deze bevolkingscategorieën is. We kijken eerst naar 1970, nu zo’n 45 jaar geleden en dan naar de CBS-prognose voor 2021. In 1970 was de omvang van onze bevolking 13.039.000 personen. Daarvan waren 4.806.000 personen beschikbaar voor de arbeidsmarkt, ofwel bijna 37%. Dat wil zeggen dat elke werkende ook nog de kosten droeg van 1,7 niet-werkende. In hele getallen: er werkten drie mensen voor vijf niet werkenden.

In 2021 liggen die cijfers als volgt: 8.280.000 werkenden en 9.150.000 niet werkenden op een totale bevolking van 17.430.000 personen. Van de totale bevolking is in 2021 47,5% beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Een verhouding van 1 op 1,1. Ofwel in hele getallen: er werken negen mensen voor tien niet-werkenden. De situatie is nu dus veel gunstiger dan bijna vijftig jaar geleden. Er zijn aanzienlijk meer mensen gaan werken en het aantal kinderen is relatief drastisch afgenomen. Die effecten zijn veel sterker dan de toename van de gepensioneerden. Die toename gaat volgens de bekende prognoses nog door uiteraard, maar de verhouding werkenden niet-werkenden zal nooit ongunstiger worden dan in 1970 het geval was. Als het draagvlak van onze economie toen voldoende was om de lasten van jong en oud te dragen dan is dat op dit moment, als we zoveel welvarender zijn geworden, zeker het geval.

Het argument van vier werkenden op één gepensioneerde in 1970 tegenover twee werkenden nu is dus ondeugdelijk en kwaadaardig. Een andere vraag is of het niet beter en ook rechtvaardiger is de verhouding tussen jaren dat je werkt en jaren dat je van je pensioen geniet te bewaken. Bij een geleidelijke toename van de levensverwachting dreigt het aantal jaren dat iemand werkt maar ongeveer 1,3 maal het aantal pensioenjaren te zijn. Dat is voor velen niet wenselijk en ook economisch is het onverstandig. Er is niets op tegen om de verhouding van gewerkte jaren en pensioenjaren bijvoorbeeld op 2 op 1 te houden. Dat laat overigens onverlet dat er een oplossing moet zijn voor zware beroepen.

Rob de Brouwer

17 november 2016

Geen reactie's

Geef een reactie